Bijenwerk 2015 september/oktober
De onderwerpen in deze uitgave van Bijenwerk zijn:
- Houd inbrekers op gepaste afstand!
- Hoe pakt de varroabestrijding uit?
- Het aanvullen van de wintervoorraden in je volken;
- Beter minder en sterker dan meer en middelmatig of zwak;
- In late drachten schuilt ook een gevaar;
In de vorige editie van Bijenwerk is de varroabestrijding behandeld. Wellicht ligt de eerste mierenzuurbestrijding al achter de rug of zit je nog midden in de tweede behandeling met bijv. Thymovar of Apiguard. Het weer in juli en augustus werkte wel mee, alhoewel de combinatie van tropische temperaturen en sommige varroabestrijdingmiddelen negatieve effecten gaf op het open broed. De Nassenheider Professional schijnt de oplossing te zijn voor een beheerste dosering onder tropische omstandigheden.
De zomeroogst was niet overal even goed, vooral op hoge zandgronden viel de oogst tegen. De droogte heeft de planten en bomen geen goed gedaan. Er waren echter ook imkers die dik tevreden waren met de zomeropbrengst, alleen de donkere kleur vanwege de verzamelde honingdauw valt niet bij iedere consument in de smaak. Ieder jaar verloopt gelukkig anders.
Het voorjaar is blijkbaar ook gunstig geweest voor de ontwikkeling van wespennesten. Vrijwel alle imkers klagen steen en been over de overlast van wespen. Ook Duitse en zelfs de Franse Veldwesp laten dit jaar van zich horen met een hinderlijk gezoem, duidelijk anders dan van onze bijen, zodra we in de omgeving van onze bijenstand komen.
Als je geen handschoenen gebruikt bij het imkeren, zou je ze nu wel moeten dragen. Tijdens inspecties gaan ze hinderlijk op je uitgenomen raampjes, je beitel en je handen zitten. Een gebrek aan de zoetige energie, die hun larven in de zomer als feces afgeven, nopen de wespen tot andere energiebronnen.
De zwakke en/of kleine volken met te grote vliegopeningen kunnen ten prooi vallen aan deze geraffineerde inbrekers. Hou de vliegopeningen in kleine kastjes (ook zesramers) beperkt tot een doorgang van circa 2 bijen. Indien kleinere volkjes in 10-ramers zitten met sluitblokken, laat dan vooral de kleine vliegopening aan de kant, waar het bijenvolk zit, anders kunnen de bijen de ingang niet verdedigen.
Meer tips over inbraakpreventie zie je in de volgende video:
Hoe pakt de varroabestrijding uit?
Er zijn verschillende manieren om de resultaten van de varroabestrijding te meten. Sommige imkers maken hier serieus werk van zodat de tweede behandeling eventueel achterwege gelaten kan worden. Een eerste mierenzuur behandeling eind juli/begin augustus wordt dan drie weken later afgesloten met het tellen van de natuurlijke mijtenval gedurende de eerste week van september.
Denk eraan dat de mijten vooral de eerste 2 weken volgend op de behandeling vallen, want met mierenzuur gaat ook een groot deel van de mijten in het gesloten broed dood (mijten zitten dus maximaal 12 dagen opgesloten in het gesloten broed).
Blijft de gemiddelde mijtenval per dag in september onder de 5 mijten dan is een 2e mierenzuurbehandeling niet nodig. Boven de 10 mijten moet je zeker nogmaals behandelen. Hou wel mieren, oorkruipers en pissebedden op afstand, zij eten graag varroamijten en bederven daarom soms de telling. Opgepast dus. Smeer de randen van je schuiflade rondom in met vaseline of zie zogenaamde stickyboards te kopen.
Een andere mogelijkheid is om via de poedersuikerproef de mijtenbesmetting te meten. In deze video wordt dit uitgelegd. In Duitsland hanteert men een besmetting van 10% op de bijen als absolute gevarengrens voor de maand oktober.
De video toont hoe je te werk moet gaan:
Met water en een afwasmiddel (detergent) of met alcohol kan de zogenaamde schudproef op een monster dode bijen uitgevoerd worden. Het kost wel zo’n honderd tot tweehonderd bijen, maar de proef kan later rustig thuis uitgevoerd worden, nadat de bijen “diervriendelijk” via de vriezer gedood zijn. Het gaat als volgt:
- Neem de flacon met dode bijen uit de vriezer en tel 200 bijen af;
- Stop deze 200 bijen in een honingpot en vul deze pot half met warm water met een paar druppels afwasmiddel, deksel er weer opschroeven;
- Daarna een paar minuten schudden, laten rusten en nog eens een paar minuten schudden;
- Vervolgens de inhoud goed uitgieten boven op de dubbele RVS-honingzeef en flink afspoelen onder de kraan;
- De bijen blijven achter in de bovenste grove zeef en de mijten in de onderste zeef;
- Deel het aantal gevonden mijten door 2 (1% van je aantal bijen) en je hebt het mijtbesmettingspercentage;
Op peil houden van de wintervoorraden in je volken
Een volk, dat 1 broedkamer bezet, heeft een wintervoorraad van ca 14 kg nodig en een volk, dat 2 broedkamers bezet (spaarkastformaat) een voorraad van ca 20 kg.
Voor het voeren van invertsuiker of opgeloste kristalsuiker begint, stel je eerst de voorraad aanwezige verzegelde honing vast. Als richtlijn geldt dat 1 vierkante decimeter verzegelde honing gemiddeld 370 gram weegt. Een volledig aan twee kanten verzegeld broedkamerraam met honing weegt (volgens de Bijenbijbel van Schotman, het bekende naslagwerk, paragraaf 710) 2 kg. Extra dikke raten (2,5 cm) wegen 2,5 kg per raam. Trek het gewicht van de al aanwezige honing af van de beoogde hoeveelheid wintervoorraad en je weet hoeveel kg wintervoer je moet bijvoeren. Echter tussen wintervoer en geraffineerde suiker zit nog een belangrijk verschil, namelijk het oplosmiddel water. In een can/emmer van 14 l. met invertsuiker zit ca 10 kg droge suiker, die vanwege de 20% resterende water, 12 kg wintervoer voor de bijen oplevert. Hetzelfde geldt voor suiker uit de supermarkt, 1 kg suiker levert circa 1,2 kg wintervoer op voor de bijen.
Controleer achteraf het gewicht van je kast
Controleer voor de zekerheid begin oktober nog eens het gewicht van de kasten door de kasten van achteren te liften. Een opvallend lichte kast kan duiden op het omzetten van wintervoer naar broed. Geef deze volken nog eens een volle bak met 5 liter opgeloste suiker en controleer een week later nogmaals het “liftgewicht”. Open zo nodig bij twijfel een dergelijk volk en controleer nogmaals het gewicht door het opnieuw te berekenen. Zo nodig opnieuw aanvullen met enige kilo’s wintervoer.
Uiterlijk 1 oktober klaar
Vanwege de dalende nachttemperatuur en de toename van de luchtvochtigheid zou het bijvoeren (inwinteren) in de tweede helft van september klaar moeten zijn. Als uiterste datum wordt 1 oktober gehanteerd. Het voer dient in ruime porties gegeven te worden, waarbij het niet relevant is of je 2 kg oplossing of 6 kg oplossing per keer geeft. Geef nooit dagelijks een heel kleine hoeveelheid, want de bijen zetten het om in broed, in plaats van de noodzakelijke opslag voor de winter. Geef in het begin steeds 2 liter suikerwateroplossing om de week zodat het broednest op peil gehouden kan worden. Geef de grootste doses aan het eind van de voerperiode te weten medio september, zodat al het voer netjes ingedikt en verzegeld per 1 oktober is opgeslagen rond en boven het broednest. Teveel voeren kan ook, er moeten tenminste 5 handgrote vlakken lege cellen op 5 broedkamerramen overblijven voor het resterende broednest, in de winter kruipen de bijen in deze lege cellen en vormen zo een compacte wintertros.
De winter APK
Hou ook na het inwinteren je volken in de gaten, plexiglas of folie als ‘dekplank’ bied je de hele winter zicht op je bijen. Zit het volk eind oktober op 7 of meer straatjes dan is de kans bijzonder groot dat dit volk goed de winter doorkomt. Meer hierover in de volgende editie van Imkernieuws in het onderwerp “Winter APK”.
Beter minder en sterker dan meer en zwak
In de periode augustus tot en met oktober ontstaat het volk, dat de basis vormt voor het bijenvolk van het komende seizoen. Een gezonde, van mijten ontdane, populatie zomerbijen, liefst met een jonge moer, zal bij voldoende dracht een prachtige populatie langlevende winterbijen opbouwen. Het geheim van de langlevende winterbij schuilt in het opbouwen en behouden van het eiwitvetlichaam en de werking van vitellogenine. Meer hierover kun je nalezen in de Factsheet op Bijenkennisnet:
Op Imkerpedia staat ook nog het nodige te lezen o.a. over de ontwikkeling van winterbijen.
Door het afnemende broednest zijn er minder larven te voeden en kunnen de bijen, die hierdoor ontzien worden, een zeer lang leven tegemoet zien. Zo slaan de volken een brug tussen de nazomer/ herfst en het volgende voorjaar. De winter in Noordwest Europa moet namelijk met een drachtloze en ook broedloze periode worden doorstaan.
Het is begrijpelijk dat een grote populatie lang levende winterbijen in staat is (mist de koningin ook tot grote prestaties in staat is) snel een groot voorjaarsvolk op de been te brengen. Kleinere of verzwakte volken lopen een grotere kans tijdens de winter het loodje te leggen, want er zijn vooral bij aanhoudende koudere winters veel bijen nodig om een goede warmtehuishouding te garanderen.
Aarzel daarom niet om vooral kleinere volken voor het inwinteren te verenigen. Zie de volgende paragraaf ‘Hoe te verenigen’ Samen zijn ze sterker en maken ze meer kans goed door de winter te komen. Uitzondering hierop vormen de laat (eind juni/juli) opgezette broedafleggers of schudzwermen. Deze kunnen, zeker als ze voorzien zijn van een jonge moer en indien ze 5 straatjes goed bezetten, uitstekend in een zesramer de winter doorkomen. Het verenigen is vooral raadzaam voor de achterblijvers die medio augustus geen volle broedkamer meer bezetten.
Hoe te verenigen?
Mocht er een voorkeur zijn voor de zachtaardigheid of andere eigenschappen van een volkje, verwijder dan voorafgaand aan de vereniging, de moer uit het andere volk. Zo niet: dan zoeken de moeren het zelf wel uit welke zal overleven. Geef het volk met de gewenste moer de onderste broedkamer en vliegopening en leg hierop 2 vellen krantpapier met ca 8 kleine inkepingen. Hiermee verloopt de vereniging vertraagd en vreedzaam. De volgende morgen ligt de krant ‘gelezen’ (verpulverd) op de schuiflade en voor de kast. Een paar dagen later kun je de beide broednesten eventueel reorganiseren door de ramen broed in de bovenste broedkamer te hangen omgeven door volle voerramen. In de onderbak komen dan vooral de oude lege of gedeeltelijke voerramen. Daarna kan er ingewinterd worden. In maart volgend jaar is de onderbak zeer waarschijnlijk niet meer bezet en kan met lege oude raten worden verwijderd.
In late drachten schuilt ook een gevaar
Het actieve bijenseizoen loopt min of meer van april tot augustus. Soms willen we dat graag verlengen. Dit kunnen we doen door de bijen te verplaatsen naar bloeiende heidevelden of de Reuzen- of springbalsemien. Vaak levert dit nog een leuke honingopbrengst op en hebben we op zijn minst een excuus om met collega-imkers er een dagje op uit te trekken.
Toch schuilen er ook gevaren aan het reizen:
- In de ons omliggende landen zijn de AVB uitbraken talrijk. Ook buitenlandse imkers plaatsten hun volken in ons land om een graantje van de nectar mee te pikken. Hiermee lopen we de grotere kans om een besmetting met AVB-sporen in onze volkeren te krijgen.
- Daarnaast is uit wetenschappelijk onderzoek duidelijk geworden dat vooral in druk bezochte drachtgebieden de kans op een herinvasie van mijten in september vanuit zwaar besmette andere volken erg groot is. Mochten we zelf onze mijtenpopulaties nog niet voor het reizen bestreden hebben, dan zullen de aantallen mijten door de aanhoudende broednesten, nog explosiever stijgen. De kans op schade aan onze bijen in de winter wordt hiermee steeds groter.
Het blijft dus oppassen met bijenverplaatsingen. Zeker is dat ons verlangen naar een verlenging van het bijenseizoen het vaak wint van onze ratio.